Ik had voor mij reeds de overtuiging dat het onmogelijk zoude zijn dezen brand in den aanvang te stuiten’, het is 20 februari 1942 als de Edese brandweercommandant Jacob van Egmond zijn rapport opmaakt. Een felle brand heeft de dag daarvoor het Edese gemeentehuis én een groot deel van het bevolkingsregister in vlammen doen opgaan. Hét controlemiddel voor de Duitse bezetter is daarmee plotsklaps verdwenen. Van Egmond zette zijn woorden ongetwijfeld met een tevreden glimlach op papier. Ruim 75 jaar na dato bevestigt zijn nu 93-jarige nicht mevrouw Hermie van Voorst-van Zoelen wat al veel langer wordt vermoed: “Hij heeft ons later verteld dat het allemaal opzet was.”
Rookwolken
Eerst een reconstructie. In een huis aan de Telefoonweg in Ede gaat op 19 februari 1942 rond vijf voor half tien ‘s ochtends de telefoon. Brandweercommandant Van Egmond pakt de hoorn van de haak. Het is adjunct-commandant Marinus van As. De brandweer is nodig in de Grootestraat (de huidige Notaris Fischerstraat, red.): er is een schoorsteenbrand in het gemeentehuis.
Van Egmond aarzelt geen moment en belt de Luchtbeschermingsdienst om te vragen of deze de overige brandweerlieden wil opbellen, maar hij krijgt nul op rekest: in gesprek. Hij sommeert zijn vrouw Grietje om zijn collega’s te bellen en spoedt zich, nadat een brandweerman die even verderop woont ook niet thuis geeft, naar garage Robben, vlakbij de Oude Kerk. De monteur gooit direct de deuren open. Van As had hem gebeld, de motor van de brandweerwagen loopt al. Nog snel schrijft Van Egmond ‘Brand gemeentehuis’ op het bord, waarna de twee samen naar de Markt rijden. Dikke rookwolken pakken zich samen boven het raadhuis. Haast is geboden, maar vrijwel alles lijkt die dag tegen te zitten.
IJs
Twee werknemers van de garage blijken al op de Markt te zijn: één heeft brandweerervaring. Van Egmond commandeert hen een haspel slangen uit te leggen, maar de monteur heeft de eerste tegenslag al geconstateerd: de hele maand vriest het al en de put op de Markt die water moet leveren, is bedekt met een dikke laag sneeuw en ijs.
Terwijl het gezelschap druk bezig is met de voorbereidingen voor het bluswerk verschijnen twee brandweerlieden op de Markt. Van Egmond geeft ze direct instructies. Dit geldt ook voor de monteur: hij moet de motorspuit naar de Otterloscheweg (nu Bospoort, red.) rijden om hem daar op een brandput aan te sluiten. Na het uitdelen van orders arriveert de commandant rond half tien bij het gemeentehuis. Daar ziet hij de vlammen al door de dakpannen aan de zuidgevel slaan. Rond diezelfde tijd drukt Victor Eugene Klaus voor de eerste keer op de sluiterknop van zijn camera. De politiebeambte heeft zich naar de brand gespoed en legt deze vast op de gevoelige plaat. Twee van die foto´s zijn op deze pagina´s te zien.
Dagje weg?
Hoewel brandweercommandant Jacob van Egmond een door hem ondertekend verslag over de brand in het gemeentehuis heeft geschreven, is zijn nicht Hermie van Voorst-van Zoelen ervan overtuigd dat haar oom er op die bewuste dag in 1942 zelf niet bij was. ,,Hij heeft verteld dat hij wegging, hij wilde niet verantwoordelijk zijn. Hij maakte ook blauwdrukken (Van Egmond was bouwkundige van beroep, red.); misschien moest hij daarvoor op die dag naar het noorden van het land.”
Jan Kijlstra van de Stichting Erfgoed Ede, die zelf ook onderzoek heeft gedaan naar deze brand, bestrijdt de lezing van mevrouw Van Voorst. ,,Van Egmond heeft een uitgebreid verslag nagelaten. Als hij niet zelf bij de brand was geweest, zou dat verslag wel door zijn plaatsvervanger zijn geschreven.”
Motorspuit
De brandweercommandant is ondertussen druk bezig met andere zaken. Waar hij en zijn mannen het ook proberen, nergens lijkt er een mogelijkheid te zijn om een standpijp (opzetstuk voor een brandkraan, red.) te plaatsen. De vrieskou heeft het eerder vochtig geworden stro, dat de kranen in de brandputten juist tegen de vorst zou moeten beschermen, doen doortrekken met ijs. Van Egmond denkt snel en stuurt twee man naar een put in de Boschpoortstraat (de huidige Grotestraat, red.). Deze blijkt niet bevroren. Zo’n zeven minuten nadat Van Egmond aankwam op de Markt, klettert het eerste water tegen de muren van het brandende gemeentehuis.
Maar eigenlijk is er al geen houden meer aan. Van Egmond constateert dat de zolder van het pand onbereikbaar is geworden. Ook het materiaal helpt niet mee. Slangen leggen vanaf de motorspuit op de Otterloscheweg duurt langer dan normaal, omdat de eerste haspel vanaf de bevroren put op de Markt al is uitgelegd. Deze moet eerst worden opgerold voordat hij naar een andere put kan en dan is de afstand tot het raadhuis ook nog eens zo´n driehonderd meter. Het duurt ongeveer een half uur voordat de motorspuit twee stralen water kan geven. Inmiddels is dan ook de put voor het gemeentehuis opengemaakt. De stralen richten zich op de voor-, noord- en achterzijde.
Rond half elf ziet de brandweer dat de kap en zolder zodanig zijn verbrand dat er geen gevaar meer is voor andere gebouwen. Het nablussen gaat nog uren door, maar om half zes ‘s middags vertrekken de brandweerlieden dan toch naar huis. Wat zij achterlaten, zijn zwartgeblakerde muren, verkoolde draagbalken en duizenden verbrande paperassen. Dat dit ooit het Edese bevolkingsregister was, lijkt niet meer dan noodlottig toeval.
Moeilijkheid
De volgende dag maakt Van Egmond de balans op. Het zijn de bevroren brandputten en brandkranen die het bluswerk belemmerden, meldt hij in zijn rapportage. Daarnaast is het buizennet volgens de commandant van onvoldoende kwaliteit. Meer brandputten is het advies, net als een paar honderd meter extra slang als reservemateriaal. Met deze lage temperaturen is het drogen van het gebruikte materiaal namelijk ‘een groote moeilijkheid’.
Tegelijk met de brandweercommandant zit ook politiebeambte Klaus achter zijn typemachine. Hij werkt netjes zijn bevindingen uit en maakt ijverig het proces-verbaal visueel.
Naast in totaal zes foto’s van de brand, waarop hij direct de vermoedelijke brandhaard aangeeft, tekent Klaus ook de verdieping uit waarop de brand is uitgebroken. De doorsnede van de kachel, die deze ellende heeft veroorzaakt, kleurt hij zelfs in. De indeling van de verdieping blijkt niet al te handig gekozen. Hoewel gescheiden door een muurtje, bedraagt de afstand tussen de kachel en de ‘bevolkingskast’ slechts enkele meters.
Kous af
De politiecommissaris heeft de lezing van Klaus gezien en zet er ter goedkeuring zijn handtekening onder. Op 4 maart 1942 legt hij in een Duits verslag verantwoording af aan NSB-burgemeester Van Dierendonck voor het gebeurde in februari. Hij heeft er slechts elf regels voor nodig. Toch maakt hij een foutje in de negende regel. Daar staat eerst: ‘Die Edesche Feuerwehr, welche bald zur Stelle war’ (‘De Edese brandweer, die snel ter plaatse was’, red.), maar hij bedenkt vervolgens dat de brandweer eigenlijk helemaal niet zo snel was. De commissaris zet dan ook een streep door het woord ´bald´ en gaat, zonder er verdere woorden aan vuil te maken, verder met zijn rapportage.
En daarmee is de kous af: de bezetter accepteert de lezing van een toevallige brand. Direct na de oorlog werken achttien mensen aan de reconstructie van het Edese bevolkingsregister. Het resultaat hiervan is nog altijd voor iedereen te zien in het (digitale) gemeentearchief. En het oude gemeentehuis? Dat werd afgebroken. Op deze plek staat nu een appartementencomplex uit begin jaren vijftig, vlak naast kunsthandel Simonis & Buunk.
Vermoeden van verzet
Anders dan de Duitsers kunnen sommige Edenaren zich maar niet neerleggen bij de conclusie ´toeval´ of ‘ongeluk’. Zij vermoeden dat er meer aan de hand is: een verzwegen verzetsdaad. De brandweer die er uiteindelijk wel was, maar best sneller had kunnen zijn. Putten die gewoon gebruikt konden worden, behalve degene die relatief dicht bij de brand lagen en Van Egmond die vanuit huis niemand van zijn manschappen telefonisch kon bereiken.
Het belang van een vernietigd bevolkingsregister was bovendien groot: dit bestand was hét controlemiddel voor de Duitse bezetter. Informatie uit (vervalste) persoonsbewijzen kon worden vergeleken en adressen van verzetsmensen of joden waren door het register bekend. Ook werden anti-joodse maatregelen steeds heftiger: eind januari 1942 was de letter J van jood op het persoonsbewijs verplicht. Zonder bevolkingsregister was het voor het verzet makkelijker om deze letter op persoonsbewijzen te laten ‘verdwijnen’.
Vertragen
In de vierde editie van De Zandloper van 2013, het blad van de Vereniging Oud Ede, spreekt Jan Kijlstra, kenner van de Edese historie, met Wim Boeve. Laatstgenoemde vertelt dat zijn vader, die in de spaarbank naast het gemeentehuis woonde, van Van Egmond te horen kreeg dat hij zijn dakkapellen nat moest houden. Hiervoor gebruikte hij de put vóór de spaarbank. Deze was dus gewoon te gebruiken, maar werd door de brandweer overgeslagen. Het is, zeker in de lijn van een vermoedelijke verzetsdaad, niet ondenkbaar dat dit is gedaan om het blusproces te vertragen en het vuur de kans te geven zoveel mogelijk schade aan te brengen aan het bevolkingsregister.
Eén middel
Het vermoeden dat de brandweercommandant meer moet hebben geweten, wordt door dergelijke verhalen alsmaar versterkt. Uitsluitsel krijgen leek onmogelijk, tot nu. Hermie van Voorst-van Zoelen, inmiddels 93 jaar en nog altijd wonend in Ede, stond als tiener te kijken bij de vuurzee. ,,Ik heb nog nooit zo’n brand gezien en het vroor dat het kraakte. Er lag ook allemaal sneeuw, maar het was warm door die vlammen”, herinnert ze zich.
Dat de brand geen ongeluk was, weet Van Voorst-van Zoelen zeker. Ze hoorde het pas later en wel van haar oom Jacob van Egmond; naast brandweercommandant ook verzetsman, zo bleek na de oorlog. Een foto in het gemeentearchief laat zien dat hij deel uitmaakte van de verzetsgroep van Evert Jan van Spankeren.
Mevrouw Van Voorst denkt dat het deze groep is die op het idee van de brand kwam. De bevestiging van haar oom heeft ze in ieder geval gekregen. ,,Hij heeft aan mijn vader verteld dat ze niet anders konden dan het gemeentehuis in brand steken. De Duitsers wilden adresgegevens hebben en de ondergrondse wilde deze niet geven. Er was maar één middel en dat was de boel in brand steken. Maar hoe ze het hebben gedaan, weet ik niet. Ik heb het idee dat ze ergens gaatjes in hebben geboord; in die kachelpijp ofzo.
Wat een spannend verzetsverhaal over de treuzelende brandweer met zijn weerbarstige slanghaspels en de bluswerkzaamheden die maar niet opschoten. In Rotterdam, dat volledig door de Duitsers was platgegooid, stond het stadhuis nog onbeschadigd overeind en dat was niets voor niets. Zo precies bombarderen kon de bezetter kennelijk.
Reageren niet meer mogelijk.